Uitgelicht: Breien in Friesland
In het kinderboek Afke’s tiental. Een schets uit het Friesche arbeidersleven (1903) van Nynke van Hichtum – pseudoniem van Sjoukje Troelstra-Bokma de Boer (1860-1939) – wordt er voortdurend gebreid, gestopt, genaaid en gelapt. Moeder Afke heeft geen geld voor nieuwe kleding.
Spelenderwijs leren haar jonge dochters de kneepjes van het nuttige handwerken: ‘Ze moesten elk twaalf naadjes breien – dan mochten ze spelen! Hoe ijverig ratelden de pennen tegen de leeren “breischede” die ze elk aan den linkerkant tusschen haar middelband hadden gestoken. Zoo’n “breischede” is van leer gemaakt en gevuld met vele dunne houtjes (breipennen), zoo dik als lucifers, en tusschen die vele dunne houtjes vindt een van de breinaalden zoo’n heerlijk steuntje, weet je!’ Het breien gaat veel vlugger ‘dan wanneer je ’t zoo maar los in de handen moet houden, vinden de friesche meisjes’.
Het probleem van de breischade, aldus Van Hichtum in 1903, was dat de licht scheve houding van het meisjeslichaam op latere leeftijd vergroeiingen kan veroorzaken: ‘Dat beseffen zulke dorpskindertjes niet, en de moeders zijn ook niet ontwikkeld genoeg om er op te letten.’
Dat men zich in Fryslân wel bewust was van dit probleem, is te zien op een foto uit 1928 van een naai- en haakschooltje op het Friese platteland . Sinds de negentiende eeuw werden dit soort ‘vorming buiten schoolverband’ gestimuleerd. In het lokaal op de foto bevinden zich jongedames in Friese klederdracht en meisjes met hagelwitte schorten. Keurig in het gelid, rechte ruggen, geconcentreerd wordt er gehandwerkt.