4 & 5 mei 2020
“AFBLIJVEN!” – Kogels op het schoolplein
Een maand na de capitulatie van mei 1940 drukte het “Algemeen Handelsblad” (13 juni 1940) een foto af van drie jongens in korte broek met kniekousen. Ze keren hun broekzakken binnenstebuiten. Links op de foto staat een man met een klein cilindervormig voorwerp in zijn rechterhand. Waar kijken we naar?
Patronen en granaten
Het onderschrift maakt alles duidelijk: “Het kan den jeugd niet voldoende onder het oog gebracht worden, dat het oprapen van voorwerpen, waarvan men niet precies weet wat zij eigenlijk zijn, levensgevaarlijk kan blijken. Schooljongens in Den Haag worden ‘gefouilleerd’ op gevonden kogels.”
Waar vonden de jongens deze munitie? In de buurt van de school, waar Nederlandse soldaten gemobiliseerd waren? Misschien in de duinen rond Den Haag en Scheveningen, waar tijdens de oorlogsdagen van mei 1940 gevochten werd tussen Nederlandse militairen en Duitse parachutisten? Het is bekend dat Haagse jongens door de duinen struinden, op zoek naar weggeworpen munitie, koppelriemen, helmen en andere door militairen achtergelaten zaken.
Hoe ernstig de situatie kon zijn, wordt duidelijk uit een bericht in “De Telegraaf” (4 juni 1940). In de weilanden aan de Brabantse kant van de Maas onder Oeffelt lagen overal losse patronen, granaten en hele banden met mitrailleurkogels. De mannelijke jeugd had dit gebied “tot haar operatieterrein gemaakt, ten einde deze projectielen te bemachtigen”. Duitse soldaten hielden een oogje in het zeil. Een jongen met tientallen kogels in zijn zakken werd gefouilleerd. Het “gevaarlijke goedje” werd onschadelijk gemaakt en “de knaap mocht met de ledige hulzen vertrekken”. Het bericht sloot af met een duidelijke oproep: “Het is zaak voor de ouders, om hun kinderen nadrukkelijk te wijzen op het groote gevaar, dat aan dit ‘spelletje’ is verbonden. Men onderzoeke terdege de kleeding der kinderen.”
In het eerste oorlogsjaar drukten Nederlandse kranten regelmatig berichten af over kinderen die door niet tot ontploffing gekomen projectielen ernstig gewond waren geraakt. Gevonden kogels werden in een open vuur gegooid omdat ze dan zo mooi knalden. Kinderen namen handgranaten mee naar huis en begonnen er aan te prutsen; het afdraaien van het kopschroefje van een granaat kon fataal zijn.
912 wapens geruimd
Aan het eind van de oorlog werden opvoeders met hetzelfde probleem geconfronteerd. De krant “De Vrije Zeeuw” (7 februari 1945) berichtte over een 11-jarige jongen die van een vriendje een 9 mm. patroon kreeg. Hij stopte deze kogel in een stengun die hij uit een “duck” – een DUKW, een militair bevoorradingsvoertuig – had gepikt. Zijn 12-jarige zusje vertrouwde het niet en waarschuwde moeder. Toen zij terugkwam ”legde haar broertje voor de aardigheid op zijn bange zusje aan, trok af en schoot haar in den hals”. Het meisje moest onmiddellijk naar het ziekenhuis.
Ruim drie jaar na de bevrijding, in december 1948, berichtte “Het Nieuwsblad van het Zuiden” (11 december 1948), dat er tussen 4 januari en 19 september van dat jaar 125.687 granaten, 7.143 bommen, 1.040 pantservuisten, 928.365 kilo kruit en andere springstoffen, 164.175 kilo kleine munitie en 912 wapens waren geruimd. Per week vonden gemiddeld 13 ernstige ongevallen plaats door onvoorzichtigheid met munitie. In het derde kwartaal van 1948 waren er 43 doden en 81 zwaargewonden te betreuren. Zeventig procent hiervan waren jongens tussen de 12 en de 18 jaar.
Kogels in een zak zand
Ondanks de vele berichten en waarschuwingen van ouders, leerkrachten, de politie en zelfs voorlichtingsfilms in de bioscoop hield het verzamelen van munitie en ander oorlogstuig niet op. In de gemeente Hilversum bijvoorbeeld werd in januari 1949 door de politie een actie ingezet, waarbij het publiek werd gewezen op de gevaren van het verzamelen van wapens en munitie. Een uitgebreid onderzoek had aan het licht gebracht, dat er onder de plaatselijke scholieren een levendige ruilhandel in wapens bestond. Bij huiszoekingen in diverse woningen trof de politie Engelse en Amerikaanse vuurwapens, explosieve stoffen en patronen aan. Sommige ouders waren verontwaardigd over de inmenging van de politie tegen de jonge overtreders: zij zagen er geen enkel gevaar in dat zoonlief met een Amerikaans automatisch wapen in een zak zand schoot. Op aanplakbiljetten werd aangekondigd dat wapens en munitie voor 23 januari 1949 ingeleverd dienden te worden: “Na die datum zal de politie geen celementie meer betrachten.” Tevens werd de medewerking ingeroepen van ouders en in het bijzonder de hoofden der scholen (“De Gooi- en Eemlander”, 13 januari 1949).
Auteur: Jacques Dane