Afl. 2 Schrijfonderwijs: schrijfmethodes
In hun regelmatig herdrukte studie Beknopte geschiedenis van de opvoeding en het onderwijs, vooral in Nederland (1897) constateerden de schoolmeesters H. Scheepstra en W. Walstra dat er weliswaar talloze schrijfmethodes op de markt zijn, maar dat er tussen deze boekjes eigenlijk weinig verschil zit: ‘In die methodes zit het heil van het schrijfonderwijs niet; de man voor de klasse […] dient de ziel van die methode te zijn. Voordoen, aantoonen, onvermoeid letten op de jeugdige schrijvers […].’ Leren schrijven was een proces dat zich afspeelt tussen leerling en onderwijzer. Welke methode daarvoor gebruikt werd, was niet zo belangrijk, aldus Scheepstra en Walstra.
Die enorme productie lesboekjes voor het schoonschrijven is duidelijk zichtbaar in de collectie van het Onderwijsmuseum. Hoe komt dat eigenlijk? Tientallen 19e- en 20e-eeuwse schrijfmethodes zijn de stille getuigen van het feit, dat uitgevers hoopten dat ze een bestseller op de onderwijsmarkt zouden brengen.
De in Rotterdam gevestigde W.L. & J. Brusse’s Uitgeversmaatschappij bracht een voltreffer uit. In 1910 verscheen de eerste druk van de schrijfmethode De loopende hand (zie de afbeelding onder dit artikel). Deze uitgave werd de economische kurk waarop het bedrijf decennia lang dreef. Met de jaarlijkse verkoop van voorbeeldboekjes, oefenschriftjes, nevenseries, letterkaarten, wandkaarten en toelichtingen verdienden de broers Brusse veel geld. Met de inkomsten van deze succesvolle uitgave – een longseller ook – werden de verliezen van andere, vaak slechtlopende onderdelen van de uitgeverij gecompenseerd. De loopende hand werd het vlaggenschip van deze chique uitgeverij met sociaaldemocratische inslag, waar het werk van toonaangevende dichters, romanciers, filosofen, politici en architecten werd uitgebracht.
Net, duidelijk en vast
Waarom schrijfonderwijs zo belangrijk werd geacht? De betekenis van schrijfonderwijs werd verwoord in hand- en leerboeken voor kwekelingen en onderwijzers. De pedagoog Jan Geluk (1835-1919) bijvoorbeeld besteedde in zijn Woordenboek voor opvoeding en onderwijs (1882) veel aandacht aan het onderwerp. Door goed schrijfonderwijs, aldus Geluk, zou niet alleen de schrijfkunst, die in het dagelijkse leven zo belangrijk is, geleerd worden, maar tegelijkertijd wordt hiermee ook ‘de zin voor regelmaat, orde, zindelijkheid en schoonheid’ aangekweekt. Hij waarschuwde er wel voor te waken, dat het vak binnen de perken van een algemene ontwikkeling zou blijven. Kalligraferen, schoonschrijven, was niet het daadwerkelijke doel: ‘De volksschool heeft haar doel bereikt, als zij de leerlingen een net, duidelijk en vast handschrift heeft eigen gemaakt.’ Eigenschappen van een goed handschrift zijn: duidelijkheid, eenvoudigheid, vlugheid en schoonheid.
Geluk wees er op, dat behoorlijk schrijfgereedschap, het aanleren van een juiste schrijfhouding en de inrichting van het klaslokaal (de lichtinval moet van de linkerkant komen, omdat de met de rechterhand schrijvende leerlingen anders in hun eigen schaduw moeten schrijven; links schrijven was ongewenst) essentieel zijn: ‘Doet men dit niet, dan zijn nadeelige gevolgen niet te vermijden. Zoowel in ’t belang van de gezondheid der kinderen als in ’t belang van ’t schrijfonderwijs kan de onderwijzer nooit consequent genoeg zijn in het vasthouden van [deze] eischen. Een goede houding van lichaam, arm, hand en vingers voorkomt fouten, en dit is vrij wat voordeliger, dan ze later te moeten bestraffen en verbeteren.’