Comenius afl. 2: Orbis pictus sensualium (1658)
Volgens pedagoog Jan Geluk (1835-1919) ving met de Tsjechische pedagoog en theoloog Jan Amos Comenius een nieuw hoofdstuk in de onderwijsgeschiedenis aan. Comenius stelde namelijk ‘de natuurlijkheid als hoofdbeginsel op den voorgrond’, zo benadrukte Geluk in zijn onder Nederlandse kwekelingen en onderwijzers veelgebruikte “Woordenboek voor opvoeding en onderwijs” (1882). En, voegde Geluk eraan toe: ‘In dat beginsel ligt dat der aanschouwelijkheid.’
In Comenius’ didactiek en pedagogiek staat het visuele, het aanschouwelijke, centraal. Jan Geluk, een sobere, nuchtere pedagoog die tijdens zijn werkzame leven hoofdonderwijzer in een West-Brabantse plattelandsgemeente was, betitelde de “Orbis Sensualium Pictus” [De wereld in beelden], een van Comenius’ hoofdwerken, als ‘een schoon gedenkteeken van het streeven van dezen grooten geest om de aanschouwelijkheid bij het onderwijs ten troon te verheffen’.
Dit zijn grote woorden voor een negentiende-eeuwse polderpedagoog over de “Orbis Sensualium Pictus”, een boek dat voor het eerst in 1658 in Neurenberg verscheen. Waarom is de “Orbis Sensualium Pictus” zo beroemd geworden? En hoe heeft dit werk tot in de negentiende eeuw sporen nagelaten?
Didactisch arsenaal
Een eeuw na Geluk noteerde de Duitse pedagoog Klaus Mollenhauer (1928-1998) in zijn studie “Vergeten samenhang. Over cultuur en opvoeding” (1985; herdruk 2017) dat Comenius in zijn “Orbis” de kern van de problematiek van de pedagogische representatie heeft samengevat. In 150 korte lessen van elk twee pagina’s gaf Comenius naar eigen zeggen ‘een bondige samenvatting van de hele wereld en al het wezenlijke uit de hele taal’. De “Orbis” bevat, kort gezegd, een serie afbeeldingen, met aanduidingen van namen van objecten en beschrijvingen ervan.
Mollenhauer vroeg zich af of Comenius dit wel serieus bedoeld had. Waarom zou hij kinderen, die de wereld om hen heen dagelijks ervaren, diezelfde wereld nog eens in een serie plaatjes aanbieden?
Drie eeuwen na Comenius lijkt deze vraag niet eens meer zinvol, omdat voor ons de ‘de wereld van de pedagogiek een reusachtige montage van plaatjes en afbeeldingen is’, aldus Mollenhauer. Het Westerse opvoedingssysteem zou, in de woorden van de Duitse pedagoog, waarschijnlijk in een chaos veranderen, als de kinderliteratuur, het speelgoed en al het lesmateriaal voor het aanschouwelijk onderwijs vernietigd zouden worden. Dit ‘didactische arsenaal’ – Mollenhauer gebruikt hier bewust een legerterm, omdat de van nature drukke leerlingen geboeid moeten worden met leermiddelen, de wapens van de juffen en meesters – heeft zijn oorsprong in de tijd van Comenius.
Mollenhauer verwoordde wat Geluk en vele anderen met hem allang wisten: ‘Pedagogiek is, zo zou men kunnen zeggen, al driehonderd jaar de wereld “nog een keer” laten zien, en dan in gestileerde afbeeldingen, een geweldige esthetisch-symbolische onderneming, een soort reuzencollage die intussen […] op wereldschaal bedreven wordt.’