Comenius afl. 4: De navolgers
De kleine Printbybel
Comenius’ “Orbis sensualium pictus” diende als lichtend voorbeeld voor “De kleine Print-Bybel” (1731). Deze was ‘tot vermaak der Jeugd’ uit het Hoogduits vertaald. Het voorwoord bevatte de veelzeggende opmerking: ‘Gelyk de Natuur met beelden heeft begonnen, zo hebben de beelden naderhand de letteren geteelt’.
Door de dominantie van de humanistische traditie, werd er in het onderwijs lange tijd geen gebruik gemaakt van beelden. Door proeven, aldus het voorwoord, is bewezen dat het geheugen ‘veel eerder [de] nadruk van beelden, als den klank van woorden behoud’. De werkwijze van deze bijbel voor de jeugd is zeker niet nieuw, haast de anonieme Nederlandse inleider op te merken, maar eerder een overblijfsel van ‘d’aller eerste werelt, die hare gedagten eer[der] door beelden als letteren’ ontwierp. Het was Comenius die ‘de leerende jeugd alle swarigheid benam, om een zaak te erkennen, te beschryven, te noemen, en in de geheugenis te behouden’.
De Maatschappij tot Nut van ‘t Algemeen
Aan het begin van de negentiende eeuw speelde de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen met het idee Comenius’ “Orbis” uit te geven. Het voorstel daartoe kwam na het grote succes van de eerste Nutsprentenreeks. Dit boek genoot toen door de opkomst van het aanschouwelijk onderwijs internationale aandacht in onderwijskundige kringen. Omdat een herdruk van het grote aantal houtsneden erg kostbaar zou worden, besloot men in eerste instantie alleen de tekst van het boek uit te geven. Nadat de leden, die de “Orbis” alleen van horen zeggen kenden, een exemplaar in handen kregen, werd duidelijk dat deze platen nu juist de kern van Comenius’ werk waren. Zonder platen, zo oordeelde de Nutscommissie, zou het doel van het boek gemist worden. Daarom trok men het voorstel in.
Na de invoering van de onderwijswetten van 1801, 1803 en 1806 professionaliseerde het lager onderwijs in Nederland, mede door toedoen van ’t Nut. Het schoolbezoek van kinderen nam toe, er ontstonden onderwijzersopleidingen en er kwamen geleidelijk aan meer leermiddelen op de markt. Het onderwijs werd zo voor leerling en onderwijsgevende aantrekkelijker.
Kinderen – ‘Nog te stofferen landschappen’
Onderwijzers kregen tal van handboeken tot hun beschikking met pedagogische en didactische aanwijzingen. Daarin was dikwijls uitgebreid aandacht voor Comenius. Maar ook pedagogen als Jean-Jacques Rousseau (1712-1778), Johann Heinrich Pestalozzi (1746-1827) en Johann Friedrich Herbart (1776-1841), die ook op het belang van aanschouwelijkheid wezen, passeerden de revue. Rousseau benadrukte de eigen natuurlijke aanleg en ontwikkeling van het kind. Het onderwijs kon beter boeken en abstracte begrippen uit het onderwijs weren en kinderen zelf de wereld laten waarnemen en ontdekken. Pestalozzi beijverde zich de ideeën van Rousseau uit te werken in het volksonderwijs. Herbart, hoogleraar aan de universiteit van Göttingen, ontwikkelde een theorie, waarin hij betoogde dat jonge kinderen ‘nog te stofferen landschappen’ zijn, die nog ingevuld moeten worden met voorstellingen.
Comenius als inspiratiebron voor wandplaten
Een belangrijk didactisch middel in het klassikaal aanschouwelijk onderwijs vormden de wandplaten die in de negentiende eeuw tot ontwikkeling kwamen. Iemand die er veel heeft vervaardigd was Hendrik Jan van Lummel (1815-1877). In 1862 werden de platen van deze Utrechtse onderwijzer voor de eerste maal uitgebracht. Zij waren voorzien van een handleiding voor de onderwijzer, waarin ook voorbeelden stonden van hoe de onderwijzer de leerlingen kon toespreken.
De overeenkomsten met Comenius en zijn “Orbis” zijn opvallend. De handleiding legde de onderwijzer de volgende woorden in de mond: ‘Lieve kinderen! Wij zullen thans weer beginnen, met het verklaren van eenige platen, die voor u gedrukt zijn. […] Nuttig en aangenaam is het voor den mensch, wanneer hij de dingen, die hem omringen, kent; want dan eerst kan hij ze goed gebruiken en er al die voordeelen van trekken, welke zij hem kunnen opleveren.’
Het (her-)kennen uit afbeeldingen leert kinderen om de werkelijkheid te ordenen. Ook de keuze van onderwerpen komt overeen met die van Comenius: het zaakonderwijs, zoals beroepen, dieren, planten en landbouw, neemt in de platen een belangrijke plaats in. Zowel de ideeën als de lesindeling zoals Comenius die in de “Orbis Sensualium Pictus” heeft uitgewerkt, komen in grote lijnen terug in het werk en op de platen van Van Lummel.