Klassenfoto’s als bron voor de onderwijsgeschiedenis

‘Toen we samen de kiek bekeken, heeft m’n vrouw ‘n opmerking gemaakt die me bevreemdde. “Aardig stel zo, hè?” zei ik smakelijk wijzend met m’n pijp.
“Ja, de stakkers,” sprak ze meewarig.
Ik keek haar even aan.
“D’r zit zoiets… ‘k weet niet, zoiets armoedigs, zoiets zieligs aan de kinderen, als je die kiek bekijkt.”
“Je bent bedonderd”, zei ik, mal geraakt, “ze zijn juist op d’r lui paasbest.”
“Dat zie ik, ja,” antwoordde zij kalm.’

Dit gesprek tussen meester Staal en zijn vrouw uit de roman Schoolland (1925) van de pedagoog en onderwijsvernieuwer Theo Thijssen (1879-1943) legt het probleem van de klassenfoto als historische bron bloot. Staal trok vier jaar lang met zijn klas op – dagelijks deelde hij lief en leed met kinderen uit een Amsterdamse volksbuurt, voor het merendeel opgegroeid in sociaaleconomisch zwakke gezinnen. Aan het eind van het laatste schooljaar kreeg hij van zijn leerlingen de traditionele klassenfoto cadeau. Ze waren zelfs zo attent geweest om zijn vrouw ‘[...] te raadplegen over de soort hout van de lijst, ’t had anders niet zo mooi bij onze boel gekomen’, noteert meester Staal in zijn dagboek.

In Schoolland en het vervolg op deze roman, De gelukkige klas (1926), kijkt de lezer naar de leerlingen door de ogen van de sociaal bewogen meester Staal (Thijssens alter ego, hij stond zelf jarenlang voor de klas en putte voor zijn schoolromans uit eigen ervaring): schijnbaar kansarme leerlingen zijn helemaal niet zo zielig, als je ze maar goed observeert en hun vaardigheden stimuleert. Meester Staal kende van iedere individuele leerling de kwaliteiten; hij wíst dat deze meisjes en jongens in de strijd om het bestaan het hoofd waarschijnlijk wel boven water zouden kunnen houden. Staals vrouw echter baseerde haar oordeel op het feit dat de leerlingen uit de klas van het armeluischooltje waar haar man werkte in kansarme gezinnen opgroeiden en niet in staat waren op de sociale ladder te stijgen. Ze mochten dan wel op hun ‘paasbest’ gekleed zijn, die nette kleding – ironisch bedoeld – verborg in haar ogen nauwelijks hun schamele afkomst.

Hedendaagse (onderwijs-)historici  bekijken klassenfoto’s waarschijnlijk met de ogen van mevrouw Staal – zij zien alleen het beeld: in dit geval een armoedig groepje kinderen in een karig ingericht klaslokaal. De onderwijzer Staal echter maakte de kinderen dag in dag uit mee, hij kende de individuen met hun karakters. Theo Thijssen liet zijn alter ego zelfs een dagboek bijhouden. Maar dit kwam helaas, in tegenstelling tot het verschijnsel klassenfoto, in de historische werkelijkheid nauwelijks voor: er zijn weinig dagboeken of brieven bekend waarin juffen of meesters gedetailleerd noteerden wat er zoal dagelijks in hun klaslokaal gebeurde.

Het ritueel van de klassenfoto

Het maken van een klassenfoto is sinds de laatste decennia van de negentiende eeuw tot op de dag van vandaag een jaarlijks terugkerend ritueel in het primair en middelbaar onderwijs. De fotograaf maakt(e) zijn opnames op een kenmerkende manier: hij staat in een hoek voorin de klas – meestal de rechterhoek wegens de lichtinval –, de leerlingen zitten in de bankjes. Het kwam – en komt – ook vaak voor dat de fotograaf zijn opnamen buiten voor het schoolgebouw neemt; zeker in de eerste decennia van de schoolfoto was dit, gegeven de lange sluitertijd, het geval. Op het eerste gezicht lijken foto’s uit bijvoorbeeld Canada, Kazachstan, Nederland of Noorwegen sterk op elkaar. Leerlingen en leerkracht worden op een stereotiepe manier in beeld gebracht: voor het merendeel in de lens kijkend, armen over elkaar. Het ritueel van de klassenfoto staat symbool voor het gestandaardiseerde gebruik van tijd en ruimte en de ordening van leerlingen en docenten hierin: de vele, wereldwijd gemaakte foto’s representeren efficiëntie, moderniteit, een weldoordachte methode om kennis over te dragen.

De klassenfoto als bron

In de beeldcollectie van het Nationaal Onderwijsmuseum bevinden zich duizenden foto’s (schoolgebouwen, lege lokalen, groepsfoto’s van docenten etc.), vaak afkomstig uit opgeheven scholen, geschoonde schoolarchieven, maar ook van individuele bezoekers die de schriftjes, diploma’s en schoolkiekjes van hun overleden familieleden – vaak anoniem – overdragen. Op sommige schoolfoto’s staat op de achterzijde soms wat informatie genoteerd: de naam van de school (in veel gevallen ontbreekt de naam van de stad of het dorp), het jaar waarin de foto is gemaakt, soms de naam van een leerling of de docent(e) en af en toe een stempel van de fotograaf. Maar even zo vaak ontbreken deze gegevens. Ondanks deze bezwaren – de levensloop van de leerlingen is in de meeste gevallen onbekend en voor de foto dragen ze hun beste kleding – kan de klassenfoto een interessante en belangrijke historische bron zijn voor bijvoorbeeld de vraag wat er aan de muren van de klaslokalen hing.

Op een willekeurige ongedateerde klassenfoto (afbeelding 1) zijn enkele platen van de serie Het volle leven (1906) te zien: een uit vier uitgebreide handleidingen en 24 schoolplaten bestaande methode voor zaakvakonderwijs (wereldoriëntatie), gemaakt door de onderwijsvernieuwer Jan Ligthart (1859-1916). Links op de foto hangt de ‘vertelselplaat’ van de illustrator Cornelis Jetses (1873-1955). Alle figuren zoals aap, wim, zus en jet van het bekende leesplankje zijn op deze plaat terug te vinden: de vertelselplaat verbond alle woorden van het leesplankje voor aanvankelijk leesonderwijs door middel van een verhaal met elkaar (afbeelding 2). Onder de platen hangen wandversieringen van de illustratrice Rie Cramer (1887-1977), bedoeld om de leerlingen ‘schoonheid’ bij te brengen. Iets anders dat opvalt: omdat niet iedereen op de foto paste, liet de fotograaf de leerlingen van de voorste schoolbanken aanschuiven bij andere klasgenootjes, met als gevolg dat in sommige bankjes drie leerlingen zaten.

Afsluiting

De schoolfoto is een weerbarstige bron, omdat zaken als datering en plaatsbepaling vaak ontbreken. Voor onderzoek naar de materiële cultuur op school is de klassenfoto een belangrijke bron: op alle in klaslokalen gemaakte foto’s is te zien wat er aan de wand hing en soms ook wat bijvoorbeeld de inhoud van een schoolkast was. Om de materiële cultuur (afbeelding 3) te interpreteren is wel contextinformatie nodig, zoals bijvoorbeeld uitgeverscatalogi en reclamemateriaal van leermiddelenleveranciers. Voor een typering van de individuele leerlingen en docenten zijn ander bronnen van belang, zoals klassenboeken en notulen van lerarenvergaderingen. Maar ook literaire bronnen, zijn van belang, zoals de romans van Theo Thijssen, waarin op papier mensen van vlees en bloed voorkomen.

Jacques Dane
Dit artikel verscheen eerder in: Fotografisch geheugen. Nieuwsbrief Nederlands Fotogenootschap. Nummer. 61 | december 2008, blz. 18-19

ILLUSTRATIES:

Afbeelding 1.

Onbekende klas, waarschijnlijk 1920-1925.
Collectie Nationaal Onderwijsmuseum, Dordrecht

Afbeelding 2:

Meisjesschool omstreeks 1920. Boven hun kleding dragen de leerlingen een witte schort. Links aan de muur hangt de door Cornelis Jetses gemaakte vertelselplaat uit 1910 bij het leesplankje aap, noot, mies. Op de schoolbankjes liggen de leesplankjes met de letterdoosjes.
Collectie Nationaal Onderwijsmuseum, Dordrecht

Afbeelding 3:

Klasje van een dovenschool, waarschijnlijk Den Haag, na 1921. Fotograaf: P. van Tol, Kempenstraat 98, ’s-Gravenhage. Op deze foto is een portret van prinses Juliana (1909-2004) met hoed te zien, boven een ingelijste plaat naar aanleiding van de herdenking van 100 jaar ‘Neêrlands onafhankelijkheid’, 1813-1913. De spiegel achter de onderwijzers werd gebruikt bij de articulatieles in het dovenonderwijs. Onder plaat met de mond (en face, en profil en een dwarsdoorsnede van de mond- en keelholte) is een toeter met rubberen slangen te zien: de leerlingen hielden de slangen in het oor en onderwijzers sprak in de toeter. Op de kast staan inhoudsmaten.
Collectie Nationaal Onderwijsmuseum, Dordrecht