Staat van het onderwijs 2021 (2)
Op woensdag 14 april biedt de inspecteur-generaal van de Inspectie voor het Onderwijs de 'Staat van het Onderwijs 2021' aan ministers Van Engelshoven en Slob aan. Deze bijeenkomst vindt plaats in het Nationaal Onderwijsmuseum. U kunt de bijeenkomst online via livestream volgen.
In aanloop tot deze bijeenkomst besteden wij in vijf korte artikelen aandacht aan de geschiedenis van de Inspectie voor het Onderwijs. Vandaag deel 2.
'De schoolopziener (1822) - voorloper van de onderwijsinspecteur'
Twee pagina’s uit het leesboekje De beminnelijke Gerrit (1822) van de Groningse onderwijzer R.G. Rijkens (1795-1855). Dit boekje was bestemd voor leerlingen die het aanvankelijk leesonderwijs net onder de knie hadden. Met dit soort lectuur konden ze leesroutine opdoen. De titel zegt al genoeg: in de verhalen spelen voorbeeldige kinderen de hoofdrol. Opmerkelijk is dat er ook voor de ‘schoolopziener’ – de voorganger van de huidige onderwijsinspecteur – een rol was weggelegd.
Wat was de taak van een schoolopziener? In de eerste decennia van de negentiende eeuw bekleedde de schoolopziener een belangrijke functie in het onderwijs. Een van zijn taken was het onderwijsniveau te verbeteren. Hij controleerde niet alleen of de onderwijswet werd nageleefd, maar gaf ook raad en daad aan onderwijzers. Daarnaast was hij tevens belast met onderwijs aan en examinering van onderwijzers-in-opleiding. Twee keer per jaar bezocht de schoolopziener de schooltjes in zijn rayon. Geen wonder dat de leerlingen hem kenden
De houtsnede uit het leesboekje De beminnelijke Gerrit toont een ontmoeting tussen een schoolopziener en een voorbeeldige leerling. In de negentiende eeuw was het tonen van beleefdheid en fatsoen in de openbare ruimte een belangrijk thema; tegenwoordig noemen we dit “sociale vaardigheden”. Uit deze tijd stamt ook de uitdrukking: “een brave hendrik”.
Naast beleefdheid waren ook milddadigheid (goedgeefsheid jegens de arme medemens) en dierenliefde (geen vogelnestjes uithalen of poezen plagen) onderwerpen die in schoolboekjes behandeld werden. Op gezette tijden wezen schoolopzieners in de onderwijsverslagen van de afgelopen twee eeuwen op het aanleren van deze zaken, die naast lezen, schrijven en rekenen óók onderdeel uitmaakten van het schoolcurriculum.
Of zoals het in een taallesje uit 1822 rond deugdenonderwijs werd geformuleerd:
(Schoolopziener:) ‘Wie leert ú zoo beleefd te zijn, kleine hartedief?'
(Het knaapje:) 'Mijn váder en moeder, en mijn meester ook, mijn heer.’
Tegenwoordig noemen we dit, heel modern, ‘actief burgerschap’.