Staat van het onderwijs (5)
Op woensdag 14 april biedt de inspecteur-generaal van de Inspectie voor het Onderwijs de 'Staat van het Onderwijs 2021' aan ministers Van Engelshoven en Slob aan. Deze bijeenkomst vindt plaats in het Nationaal Onderwijsmuseum. U kunt de bijeenkomst online via livestream volgen.
In aanloop tot deze bijeenkomst besteden wij in vijf korte artikelen aandacht aan de geschiedenis van de Inspectie voor het Onderwijs. Vandaag deel 5 (en slot).
De onderwijsinspectie en het belang van het schrijfonderwijs
Rekenen, lezen en schrijven zijn de drie belangrijkste bassivaardigheden waarmee mensen zich kunnen redden in een alsmaar ingewikkelder wordende maatschappij. Deze „basisvaardigheden zijn het fundament voor je leven”, aldus Alida Oppers, inspecteur-generaal van de onderwijsinspectie in NRC Handelsblad (4 maart 2021). „Beheers je die niet goed, dan ondervind je daar veel nadeel van.” Wat is de oorsprong van deze gedachte?
Verheffing en ontwikkeling van samenleving en individu
Onderwijs gaat in de kern over toekomst. De huidige leerlingen in de klas en het praktijklokaal zijn de volwassenen van morgen. Meisjes en jongens worden voorbereid op een baan en daarnaast ook op een menswaardig bestaan in de samenleving. Ze moeten weten wat de waarde van geld is als ze een aankoop doen (rekenen); bij het kopen of huren van een huis zijn de ‘kleine lettertjes’ in het contract belangrijk (lezen); en als ze het ergens niet mee eens zijn, dan moeten ze hun bezwaren op papier kunnen formuleren (schrijven). Hoe modern is die toekomstgerichtheid van het onderwijs?
De zorgen om deze basisvaardigheden bestaan al heel lang. De in 1784 opgerichte 'Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen', een vereniging die verheffing en ontwikkeling van samenleving en individu voorstond, ijverde al voor degelijk onderwijs in rekenen, lezen en schrijven. Sinds 1817 houdt de onderwijsinspectie de vinger aan de pols van het onderwijs. Hoe is het gesteld met de basisvaardigheden?
Dit jaar verscheen er een rapport over het fundamenteel schrijfvaardigheidsniveau. Het schrijfonderwijs blijft achter. Uit dit onderzoek blijkt dat schrijven niet alleen moeilijk te onderwijzen en te beoordelen is, maar ook lastig te organiseren is in de klas. Leerkrachten noemen „het beoordelen, monitoren en evalueren van de schrijfvaardigheid” het meest lastige aspect van schrijfonderwijs. Was dit altijd al zo?
Schrijfvaardigheid anno 1912: ‘Stellen en vertellen’
Bij de lesmethode ‘Stellen en vertellen’ (1912) van de pedagogen A. Brands en J. Klootsema werden schoolplaten geleverd waarop vier afbeeldingen staan. De opdracht was om bij elke illustratie een verhaaltje te maken. Leerlingen moesten vooral hun fantasie gebruiken. De afbeeldingen waren kleurrijk en tegelijkertijd duidelijk. Daar hielden de leerlingen van. De plaatjes prikkelden de verbeelding. Bij alledaagse, herkenbare situaties konden ze hun eigen verhaal maken.
Het leerdoel van Brands en Klootsema was dat jongens en meisjes hun eigen zinnen, hun eigen gedachten zouden neerschrijven. De pedagogen omschreven in de handleiding bij deze methode de onzekere houding van de leerlingen in de vijfde klas (groep 7): „De jonge stilist durft in het begin de pen haast niet op het papier te zetten. Het is hem niet recht duidelijk, wat er van hem verlangd wordt. Nog nooit heeft hij eigen zinnen, eigen gedachten neergeschreven: alles is hem eerst zoo vreemd, hij voelt zich zoo wankel.” Onderwijzers werd geadviseerd hun leerlingen vooral vrij te laten. Men moet de kinderen niet „in het zelfde corsetje rijgen”, geen klassikaal opstel laten maken. „Ieder drukt uit, wat hij zelf denkt en gevoelt. Kinderen hebben evenals wij hun eigen gedachten, hun eigen gevoelens, hun eigen zinsbouw, hun eigen verhaaltrant.” Brands en Klootsema beschouwden het kind als een unieke persoonlijkheid, als een individu. Heel modern voor die tijd.
Het belangrijkste leerdoel van ‘Stelen en vertellen’ was dat kinderen in de zesde klas (groep 8) zelfstandig brieven en verslagen konden maken. Een leerproces dat nauw samenhing met het lezen van verhaaltjes, aanmoedigen (in het begin vooral niet grammaticaal corrigeren) en het klassikaal bespreken van de opstellen (zinsbouw, taalafwisseling, leestekens).
Waarom onderwijsgeschiedenis?
Het onderwijs en zijn geschiedenis maken onderdeel uit van de brede Nederlandse cultuur. Onderwijs en opvoeding zijn een weerspiegeling van die cultuur. Rekenen, lezen en schrijven zijn al eeuwenlang de drie belangrijkste bassivaardigheden. Voor iedere generatie leerlingen en leerkrachten is het onder de knie krijgen van deze vakken een uitdaging. Naast kennis en vaardigheden werden – en worden nog altijd – ideeën, opvattingen en overtuigingen via het onderwijs overgedragen. De collectie van het Onderwijsmuseum laat zien welke dat zijn. Soms heel duidelijk, maar nog vaker verborgen achter een nostalgisch ogend beeld. Daarom is het van belang de materiële onderwijscultuur te bewaren, te onderzoeken en te tonen in het Nationaal Onderwijsmuseum.