Thuisonderwijs afl. 5: Het pokkenbriefje
Door gastredacteur John Exalto, universitair docent historische pedagogiek bij de Faculteit Gedrags- en Bewegingswetenschappen, Vrije Universiteit Amsterdam
Voor het verplichte thuisonderwijs worden momenteel de meest uiteenlopende inventieve en creatieve online oplossingen gevonden. Itslearning draait overuren en als de docenten niets meer weten te verzinnen, is er altijd nog Youtube. Alles om te voorkomen dat er op school een epidemie uitbreekt en dat de ziekte het proces van leren helemaal uitschakelt. Ook in de negentiende eeuw waren leerlingen soms op thuisonderwijs aangewezen als er een enge ziekte op de loer lag. Die ziekte heette toen geen corona, maar pokken.
Pokkenbriefje
Leerlingen die tegen de pokken waren ingeënt, konden gewoon naar school. Maar wie geen ‘pokkenbriefje’ had (een bewijs van vaccinatie), kwam de drempel van het schoolgebouw niet over. Er was destijds een kleine groep ouders in de samenleving die religieuze en medische bezwaren koesterde tegen inenting. Hun kinderen waren daarom aangewezen op thuisonderwijs.
De regel dat onderwijzers en leerlingen tegen de pokken ingeënt moesten zijn, gold sinds 1872. In dat jaar werd de wet op de besmettelijke ziekten aangenomen. Abraham Kuyper (1837-1920), de leider van de protestants-christelijke (anti-revolutionaire) politici, stemde met zijn partijgenoten tegen de wet. Kuyper verwierp de indirecte ‘vaccine-dwang’ die zijns inziens in strijd was met de gewetensvrijheid. Hij initieerde een ‘Smeekschrift om handhaving van gewetensvrijheid’, oftewel een handtekeningenactie tegen de nieuwe wet. De koning kon de wet tegenhouden als hij zijn handtekening niet zou zetten. Op 15 november 1872 werden 43.000 handtekeningen naar paleis Het Loo gebracht, maar Willem III tekende alsnog.
Vanaf 1912 werd het mogelijk om wegens gezondheidsredenen vrijstelling van vaccinatieplicht aan te vragen. De Anti-Revolutionaire Partij (ARP) vond echter dat daarmee de indirecte vaccinatiedwang gehandhaafd bleef: ‘een ongeoorloofde aantasting van de persoonlijke vrijheid’ die gemakkelijk in consciëntiedwang zou kunnen ontaarden.
Ds. Gerrit Hendrik Kersten en de bestrijding van de vaccinatiedwang
Intussen was er een politicus op het toneel verschenen die van bestrijding van de vaccinatiedwang een van zijn speerpunten maakte. Het was de predikant Gerrit Hendrik Kersten (1882-1948), leider van de bevindelijk gereformeerden en oprichter van de Staatkundig Gereformeerde Partij (SGP). Hij keek van de grote Abraham Kuyper af hoe hij politiek effect kon sorteren.
In 1906 had hij op Walcheren al een handtekingenactie tegen de vaccinatiedwang ontplooid, die zo’n tweeduizend steunbetuigingen opleverde. In 1921 werd er vanuit de in 1918 opgerichte SGP een nieuwe landelijke adresbeweging tegen de vaccinatiedwang op touw gezet. Het leverde 27.059 handtekeningen op, die Kersten op 9 februari 1922 aan de koningin overhandigde. Kersten kreeg van bevoegde zijde geen reactie; desondanks waren alle ogen van de media nu wel op hem gericht.
Van Yrseke naar Zwolle en verder
En zo gebeurde het dat hij in maart 1922 alle kranten haalde toen hij een vervolgactie ondernam. Kersten vertrok in de nacht van 28 op 29 maart met 18 kinderen uit Yerseke naar Zwolle. Daar woonde een geneesheer die bereid was een verklaring te tekenen dat vaccinatie een gevaar vormde voor de gezondheidstoestand van de kinderen. Vervolgens reed de bus door naar Apeldoorn, waar een tweede geneesheer dezelfde verklaring tekende. Enkele dagen later kwamen er maar liefst drie auto’s met 24 kinderen uit Goes naar Zwolle en Apeldoorn gereden. Kersten benutte de sinds 1912 bestaande uitzonderingsclausule in de wet op besmettelijke ziekten om kinderen uit zijn achterban voor vaccinatie te behoeden en ze toch de mogelijkheid te bieden naar school te gaan.
De huisartsen in Zwolle en Apeldoorn waren op medische gronden principiële tegenstanders van vaccinatie. Kersten reageerde in De Rotterdammer op alle media-aandacht en wees er op dat hij al veel langer op deze wijze gebruik maakte van de uitzonderingsclausule. De media-aandacht zou weleens de reden kunnen zijn geweest dat Kersten later in 1922 een Kamerzetel wist te bemachtigen.
1928: Vaccinatieplicht opgeschort
In 1928 werd de vaccinatieplicht voor drie jaar opgeschort. Die maatregel was zowel ingegeven door de confessionele gewetensbezwaren van de ARP en de SGP als door medische waarschuwingen voor de mogelijkheid van ernstige complicaties bij pokkeninenting. In sommige gevallen was er na vaccinatie namelijk hersenontsteking (encephalitis) opgetreden, en er leek een verband te zijn tussen inenting en ontsteking.
De ARP-woordvoerder betoogde dat zijn partij niet tegen vaccinatie was, maar tegen de dwang daartoe. Ieder mens dient vrij te kunnen beschikken over zijn eigen lichaam in verantwoordelijkheid tegenover God. Verplichte vaccinatie was daarom grensoverschrijdend gedrag van de overheid. Vaccinatie is op zichzelf van grote betekenis, maar pressie mag nooit het middel zijn, alleen overreding. De socialisten vonden deze vrijstelling een gevaar voor de volksgezondheid. In 1939 verviel de dwang definitief, nadat ze sinds 1928 steeds was opgeschort.
En de kinderen van de gewetensbezwaarde ouders? Of vaccinatie (religieus) geoorloofd was, werd in bevindelijk gereformeerde kring verschillend beoordeeld. Dat de meesten hun kinderen lieten vaccineren, blijkt uit het feit dat er vóór 1928 – het jaar waarin de vaccinatieplicht jaarlijks werd opgeschort, totdat ze in 1939 definitief zou vervallen – al diverse scholen waren gesticht. De besturen hadden dus geen bezwaar tegen vaccinatie, en de leerlingen waren in het bezit van een ‘pokkenbriefje’.
Thuisonderwijs in praktijk
Enkele tientallen – het is een grove schatting – waren alsnog op thuisonderwijs aangewezen. Zij hebben bij hun ouders misschien wel veel levenswijsheid opgedaan, maar weinig tot geen schoolkennis. Hun ouders waren namelijk vaak te arm om tijd te maken voor thuisonderwijs. Ze lieten hun kinderen eenvoudigweg meewerken op het land. Dat was ook het geval met Jozias Fraanje (1878-1949) uit Biezelinge. Omdat zijn ouders principiële bezwaren tegen vaccinatie hadden, was hij niet ingeënt. Zijn ouders leerden hem niet lezen en schrijven, maar lieten hem op jeugdige leeftijd op het land werken. ‘God heeft het mij geleerd’, zei hij later over zijn leesvaardigheid; het schrijven is hij nooit machtig geworden. Desondanks werd hij een vooraanstaand predikant van de bevindelijk gereformeerden.
Gelukkig hebben we vandaag Itslearning.
-------
Verder lezen: John Exalto, Van wie is het kind? Twee eeuwen onderwijsvrijheid in Nederland (Amsterdam: Balans, 2017).
Over de auteur:
Dr. John Exalto is universitair docent historische pedagogiek bij de Faculteit Gedrags- en Bewegingswetenschappen, Vrije Universiteit Amsterdam. In zijn onderzoek richt hij zich met name op de historische relatie tussen onderwijs en levensbeschouwing